Dit of dat?

Volgende week

Laminaat of tapijt?

 

Laminaat

Hekel aan dweilen of hekel aan stofzuigen.

 

Hekel aan dweilen

Popmuziek of rockmuziek?

 

Popmuziek.

Heeft een groot huis of heeft een klein huis.

 

Klein huis

Heeft een tuin of balkon?

 

Heeft een balkon.

Is ouder dan 40 jaar of is jonger dan 40 jaar.

 

Ouder dan 40 jaar

Gaat vandaag op visite of niet?

 

Ik ga vandaag niet op visite.

Kan goed met geld omgaan of kan niet goed met geld omgaan.

 

Kan goed omgaan met geld

Heeft een zoon of Heeft geen zoon

 

Ik heb zelfs 2 zoons.

Heeft meer dan 2 kinderen of heeft niet meer dan 2 kinderen.

 

Heb 1 kind

Is binnenkort jarig of niet?

 

Ja volgende maand.

Is bang voor onweer of is niet bang voor onweer.

 

Niet bang voor onweer

Minimalisme of verzamelen?

 

Minimalisme

Worteltjes of bietjes.

 

Worteltjes

Zoet of hartig?

 

Hartig

Nee of ja.

 

Ja

Meteen betalen of later betalen?

 

Meteen betalen

Gebakken of gekookt ei?

 

Gebakken ei

Pistolet of bolletje?

 

Pistolet

Pindakaas of jam.