Oké! Ik weet toevallig door een jarenlange ervaring op ZP, dat hier redelijk wat taaltechneuten online zitten. Nu schaam ik mij (als tekstschrijfster) echt heel erg voor de volgende vraag, maar ik kamp dus met één probleem waar ik maar niet uit kan komen. Namelijk: De D/T regels. Waarom niet? Ik heb geen idee! Ik kreeg het er op school al niet in en nu, dik 10 jaar later... Wordt het er niet beter op. Zoiets heb ik ook met links en rechts. Mijn 3-jarige!!! zoon moet mij daar zelfs regelmatig op corrigeren. Google WAS my friend, maar als ik dingen lees zoals het KOFSCHIP, of dat ene fokkende schaap. Dan ben ik de draad per direct kwijt. Dus bij deze: Wie kan mij (in Jip en Janneke-taal) de D/T regels eens en voor altijd in mijn hoofdje proppen. Ik kan nu, bij vaste opdrachtgevers (thank god!) rekenen op hoofdredactie, maar het scheelt mij een hoop google-tijd(ik Google de woorden waar ik over twijfel altijd op deze manier: Hij rijdt.. Ik rij etc. Werkt prima, maar het kost teveel tijd en ik snap de D/T -regels er nog niet door). Dit is wel prettig voor de particuliere opdrachtgevers. Die vaak zelfs geen enige notie hebben van wat hoort en wat niet.
Je hebt 5 persoonsvormen van een werkwoord: 3 in de tegenwoordige tijd en 2 in de verleden tijd. Als voorbeeld: Ik loop Hij loopt (wat je dus bij "ik" schrijft, maar +t) Wij lopen (het hele werkwoord) Ik / hij liep Wij liepen Bij woorden waar je mogelijk dt moet gebruiken: Ik rijd (gebruik als het kan het hele werkwoord -en) Hij rijdt (ikvorm +t) Wij rijden. Het taxifokschaap komt bij de verleden tijd en het voltooid deelwoord kijken. Bijv bij het woord "antwoorden". Ik / hij antwoordde (je schrijft de ikvorm van de tegenwoordige tijd +de) Wij antwoordden Ik heb geantwoord Als je niet weet of je er een d of t moet gebruiken, dan gebruik je dus het taxifokschaap. Zit de laatste letter vóór de d of t WEL in het Taxifokschaap, dan schrijf je een t. Zit die er NIET in, schrijf je een d. Bijv slopen - ik heb het geslooPt (P zit wel in het taxifokschaap, dus het woord eindigt op een T). Ik zet - ik zetTte. Hier geldt hetzelfde. Antwoorden - ik heb geantwooRd (R zit niet in het taxifokschaap, dus het woord eindigt op een D). Ik antwoord - ik antwoorDde. Hier geldt ook hetzelfde. Dit gebruik je overigens alleen bij zwakke werkwoorden. Zwakke werkwoorden krijgen -te(n) of -de(n) erbij. Sterke werkwoorden niet: die veranderen. Bijv lopen - liepen. Je hebt ook nog de verwarring bij je/jij. Ik gebruik dan altijd als vervanger het woord slapen, omdat je dan hoort of er een t achter moet. Slaap je / jij slaapt. Word je / jij wordt Staat "je" erachter, schrijf je geen t, staat "je" ervoor, dan schrijf je wel een t. Het zijn echt wel lastige regels. Ik kan t niet mooier maken (slaap al half...). Als ik het zo lees is t volgens mij nog steeds onduidelijk haha! Succes
Haha, ben dus duidelijk niet de enige met dat probleem. Het is zo stom! Andere regels die neem ik moeiteloos over (vaak gaandeweg), maar dit echt gewoon niet. Maar bedankt Eevie! Ik ga hier eens rustig voor zitten.
Ik zeg altijd tegen mijn leerlingen (als het gaat om tegenwoordige tijd), zet in je zin de vervoeging van het woord lopen (of een ander simpel woord). Je hoort dan zo of er een t achter hoort of niet Voorbeeld: 'word je naar huis gebracht' is misschien een lastige. Maar zeg je 'loop je naar huis gebracht' (wat natuurlijk een super kromme zin is, maar het gaat puur om wel of geen t achter loop), dan is het een makkie, je zegt namelijk nooit loopt je. De regel hierbij is hij/zij/het/u = stam (ik vorm) +t T Kofschip gaat vooral over voltooid deelwoorden (en verleden tijd, maar das een stuk ingewikkelder). Eindigt de ik-vorm (stam) op een letter die in t kofschip voorkomt? Dan schrijf je het voltooid deelwoord met een t. Zo niet, dan met een d. Dus: ik heb gewerkt. Ik vorm = werk. De k zit in het kofschip, dus eindigt gewerkt op een t.
Zoals hierboven gezegd: Twijfel je over een vervoeging, vervang dan het woord voor het werkwoord lopen. Bijv: 'Word ik hier gek van?' Vervang word: 'Loop ik hier gek van?' Achter loop komt geen t, want je zal in deze zinsconstructie nooit 'loopt ik hier ziek van' zeggen. Dat voelt niet goed, klinkt niet goed en gaat dus puur af op jouw taalgevoel ipv allerlei regeltjes. Wat dan dus ook betekent dat achter word geen t wordt geplaatst in deze zin. Ander voorbeeld: 'Jij wordt hier gek van' Vervang wordt 'Jij loopt hier gek van' Achter de stam van worden (stam =word) komt dus een t, want in correct Nederlands, zul je nooit zeggen 'Jij loop hier gek van'. Het is voor mij een automatisme, als ik twijfel vervang ik snel het woord waar ik over twijfel voor het werkwoord lopen, en heb gelijk mijn antwoord. Moet je natuurlijk wel goed weten wat de stam van een werkwoord is, want als er een t wordt geplaatst is dit altijd achter de stam. Met voltooid deelwoorden (geweest, gelopen, gewerkt, gedroomd), kijk ik altijd naar de verleden tijd van het werkwoord zelf. Als er in de verleden tijd geen d voorkomt, schrijf je een t. Bijv: Werkwoord: zijn Verleden tijd is: wij waren. Geen d in de verleden tijd, dus geweest schrijf je met een t Werkwoord: dromen Verleden tijd: wij droomden Wel een d in de verleden tijd, dus gedroomd schrijf je met een d Werkwoord: maken Verleden tijd: wij maakten Een t in de verleden tijd, dus gemaakt schrijf je met een t. Ook dit klinkt misschien ingewikkeld, maar ik denk dat dit echt de simpelste methode is, en niet simpeler uit te leggen
Geen regels onthouden, maar in je echte zin inderdaad het 'moeilijke' dt-woord vervangen door dezelfde vervoeging van het woord 'lopen'. Onfeilbare methode.
Dit is mijn strategie dus ook. Het is echt om te janken, maar kon mn hbo studie zo wel afronden haha. Ik ga er nu wel op investeren. Het kan toch niet zo zijn dat ik mijn dochter het straks niet uit kan leggen als ze op school zit .
Dit werkt bij tegenwoordige tijd, niet bij voltooide tijd! Daar is het kofschip dus voor. Het is gebeurt of het is gebeurd. Het hele werkwoord is gebeuren, stam is gebeur. De R zit niet in het kofschip, dus er komt een D achter.
Klopt, maar het verwarrende is dat het gebeurt wel kan als het onderwerp is. Nederlands is zo makkelijk nog niet.
Klopt. Maar daarvoor is er gewoon de truc van de vervoeging in verleden tijd: 'gebeurDe', dus is het 'gebeurD'.
Ik vervang altijd alles door loopt en dan komt het (bijna) altijd goed. Kofschip en Fokschaap vind ik extreem verwarrend..
Kreeg van de week een uitnodiging voor een bruiloft binnen en zag het gelijk, een -t vergeten achter vind en op zo'n officiële uitnodiging vind ik dat best een pijnlijke fout...zat met een vriendin en die zei dat ze eigenlijk altijd op het uiterlijk afgaat, staat het of niet een -t erachter...ik kwam ook met het voorbeeld om bij twijfel lopen/slapen/horen te gebruiken, ik doe het er al jaren goed op
Ik leer mijn leerlingen ook dat trucje met lopen aan, maar die is vooral handig als het werkwoord vóór het persoonlijk voornaamwoord staat en ik vind dat zij het ook moeten kunnen uitleggen zonder trucje. Ik zeg altijd: werkwoordspelling is rekenen met de stam. ik-vorm: stam vorm van een ander: stam +t wij-vorm: stam + en / hele werkwoord ik-vorm: stam + te/de vorm van een ander: stam + te/de wij-vorm: stam + den/ten De stam vind je door -en weg te halen van het hele werkwoord. En te/de bepaal je met 't kofschip of 't fokschaap.