Welgeteld 250 woorden. Baby kwam steeds tussendoor. Daarbij heb ik wel een idee waarover het gaat maar geen plan. Ga vanavknd weer verder.
yeaaaah. 1537 woorden en ben nog maar op de helft van het hoofdstuk. hoop het te kunnen verdubbelen, maar moet over een half uurtje gaan koken haha.
Ik stop er mee voor vandaag. Mijn laatst getypte woorden waren 'slaap 'in your eyes', slaap'. Ik ben moe 3718, (en de eerste alinea van het volgende hoofdstuk, maar die tel ik morgen wel), dus ik heb zondag al gedekt, dan kan ik de hele dag niet schrijven.
Met mijn vrije hand duwde ik mezelf omhoog, en werd me er vaag van bewust dat ik gras voelde kietelen onder mijn handpalm. Ik probeerde mijn omgeving te bepalen aan de hand van wat ik zag, maar het leek zo donker dat het haast niet te doen was. Het enige wat ik zeker wist was dat ik buiten was, en ik geen idee had hoe ik daar terecht was gekomen. Ik overwoog even om te schreeuwen om hulp, maar bedacht me ook dat zolang ik niet wist waar ik was, ik ook niet kon weten wie of wat er in mijn buurt was, en met welke bedoelingen. Ik besloot dat af te wachten tot ik wat meer informatie verzameld had over mijn omgeving. Mijn ogen begonnen zich langzaam aan te passen aan het donker en ik kon voorzichtig onderscheid maken. Ik leek te zijn gevallen onder een vrij grote boom, gestruikeld over een wortel wellicht, die zich bevond aan iets wat op een open veld leek. Ik herkende de contouren van de halve maan, die zich grotendeels verschool achter de wolken. Het was ijzingwekkend stil. Geen geritsel van bladeren, gefladder van vleermuisvleugels of geluiden van andere nachtdieren. Er was niks te horen, in de hele omgeving waar ik was. Het voelde onnatuurlijk, alsof er geen leven was waar het wel zou moeten zijn. Een rilling kroop over mijn rug. Dit was geen normale plek.
3349 woorden geschreven. De letters dansten voor mijn ogen haha. Heb alle punten uit mijn boekje om kunnen zetten naar een verhaal en wat verhalen aan elkaar kunnen koppelen.
De rest is grotendeels gebaseerd op eerdere stukken in het verhaal en compleet onbegrijpelijk zonder die context. Ik vrees dat zp crasht als ik hier even bijna 40.000 woorden upload
‘Jen, we moeten praten.’ Daniel staat in de deuropening van de keuken. Hij heeft zich niet geschoren van morgen. Normaal gesproken vind ik hem op deze manier woest aantrekkelijk, maar nu voel ik niets meer dan een kleine kriebel in mijn onderbuik. ‘Nee.’ Zeg ik. ‘Jij moet praten. Wat is er allemaal de hand Daniel? Ik weet nergens van en er gebeuren allerlei dingen waar jij een antwoord op schijnt te hebben.’ Hij haalt een hand door zijn haar en zucht. ‘Ik kan het je nog niet zeggen. Maar binnenkort wordt het allemaal duidelijk. Dat beloof ik je.’ Met open mond kijk ik hem aan. ‘Je bedoelt wanneer je thuis komt en de scheiding hebt aangevraagd? Om eerst te kijken of zij beter is in bed?!’ Dit keer is het Daniel die zijn mond open laat vallen. ‘Jen, er is geen ander! Die is er nooit geweest en die zal er ook nooit zijn! Hoe vaak moet ik dat nog zeggen?’ Hij klinkt wanhopig, dat is niks voor hem. ‘Je belt midden in de nacht, je telefoon laat je nergens meer slingeren, je code is veranderd en je wil me niet vertellen waar je was. En dan moet ik geloven dat er geen ander is?’ stik. Op dat moment wordt er aangeklopt. ‘negeren.’ Zeg ik tegen Daniel. Laat die mafkees maar aan de deur staan, ik hoop dat het gaat regenen. Ik richt me weer op Daniel. ‘Waarom kan je niks vertellen? Je bent niet op je werk wanneer je daar moet zijn en je verzwijgt dingen. Ik dacht dat wij geen geheimen hadden in dit huwelijk? Of geldt dat opeens alleen voor mij?’ Ik gooi wanhopig mijn handen omhoog. Daniel loopt naar me toe, maar ik zet een stap achteruit. Mijn handen jeuken om hem een klap te geven. Daniel staat stil en zegt: ‘jen, ik wil dat dit stopt. Niet alleen de stalker, maar ook dit. Het ruzie maken, de gespannen sfeer, maar ik wil vooral dat je me weer vertrouwt.’ Zegt hij. ‘Je vertrouwt me niet meer. Vroeger vertrouwde je me blindelings. Waarom nu niet?’ Gaat hij verder. Hij heeft gelijk. Ik heb nog nooit getwijfeld. Ik vroeg het me gisteren ook al af en ik weet nog steeds het antwoord niet. Ik heb nooit getwijfeld aan zijn liefde voor mij en misschien twijfel ik daar nu ook niet aan. Ik kan me niet voorstellen dat hij liever bij een ander is dan mij, maar een scheiding wordt weleens voor minder aangevraagd. Maar een deel van het antwoord weet ik wel. ‘Je verteld me niks meer.’ Zeg ik zacht. Hij knikt. ‘Dat weet ik. Maar hoe oijnder je nu weet, hoe beter het is.’ Weer wordt er op de deur geklopt, maar nu ben ik het zat. Ik ben nog kwaad van onze ruzie van daarnet en ik stamp naar de voordeur en ruk de deur open. Weer is er niemand te zien. Wel ligt er een bos rode rozen op de grond. Dezelfde soort rozen als die ik vond op mijn fiets een paar weken geleden.
Ik pak de bloemen en laat ze gelijk weer vallen. Ik kijk naar het druppeltje bloed op mijn vingertoppen. Daniel duwt me zachtjes naar binnen en belt de politie. Terwijl k het bloeden probeer te stoppen met mijn vingers in mijn mond, kijk ik langs hem naar buiten naar de bos rozen. Waar ik me aan geprikt heb, voelde groter aan dan de doorns die er aan zitten. Op advies van de politie laten we de rozen liggen, zodat eventueel bewijs niet besmet wordt. Als van Dam eindelijk aan komt lopen, wil ik keihard ‘ik zei het toch.’ roepen. ‘Ik weet niet wie het was, ik heb niks gezien en verder mag Daniel je alles vertellen. Als jullie gelijk waren gekomen, was dit misschien niet gebeurd.;’ en met die woorden loop ik het huis weer in. Ze bekijken het allemaal maar. Als Daniel en van Dam het allemaal zo goed weten, lossen ze het samen ook maar op. Ik rommel wat in de keuken om iets te doen te hebben en doe alsof ik Daniel en van Dam niet hoor binnenkomen. ‘Jenny.’ Zegt Daniel zacht. ‘Ik denk dat je dit wel wil zien.’ Van Dam legt de bos rozen op de eettafel en ik kijk voorzichtig naar de bos die op tafel ligt, maar zie niks. ‘Als je goed tussen de stelen van de bloemen kijkt, zie je wat zitten.’ Zegt Daniel. Ik kijk nog eens goed en zie wat hij bedoeld. Er steken tientallen naalden uit.
Verschrikt kijk ik op en Daniël en van dam kijken elkaar snel aan. Van dam kucht een keer en zegt: ‘ik raad je aan om een bloedtest te laten doen in verband met mogelijke infecties. We weten niet of de naalden besmet zijn met iets.’ Hij kijkt Daniël weer even aan. ‘Ik heb al contact gehad met het ziekenhuis, je kan er meteen terecht. Daar krijg je ook informatie over een onderzoek naar HIV.’ Bij die woorden verstijf ik. Hiv? Hij denkt dat de naalden besmet zijn met aids? Ik zak langzaam op een stoel en probeer te begrijpen wat ik zojuist heb gehoord. Ik heb misschien aids? Ik sta weer op en ik ren naar de wc, maar ik ben te laat. Ik leeg mijn maaginhiud midden in de gang waar twee agenten nog bezig zijn met onderzoek. Ik voel dat Daniël mijn haren naar achteren houdt en vanuit het niets staat er een emmer voor me op grond. Ik zak op mijn knieën en gooi de rest van mijn eten in de emmer. Als ik weer wat ben bijgekomen, helpt Daniël me naar boven en zet me onder de douche. Ik hoor hoe van Dam even met de agenten praat en even later zijn we weer alleen. Als ik beneden kom is er niks meer te zien van wat er is gebeurd. De gang is schoon en de eettafel is leeg. Stil pakken we onze jassen en rijden zwijgend naar het ziekenhuis. Daar heeft van Dam mijn bezoek al aangekondigd en kunnen meteen doorlopen naar degene die mijn bloed gaat afnemen. Ik begrijp dat deze buisjes worden gebruikt voor de standaard onderzoeken. Over het hele aids verhaal word met geen woord gerept. Het bloedprikken is zo gebeurd en dan is het wachten op iemand die ons eindelijk meer kan vertellen. Tijdens het gesprek ben ik er niet bij met mijn gedachten en ik ben blij dat ik niet alleen ben. ‘Mevrouw Blokhuis? Begrijpt u wat ik zeg?’ Hoor ik de arts ineens zeggen. Ik knik, maar ik heb er geen woord van begrepen. Sterker nog, ik heb überhaupt geen woord gehoord van wat hij heeft gezegd. Daniël staat op en de arts en ik volgen zijn voorbeeld. Even later zijn we weer buiten. Daniël houdt me tegen als ik weg wil lopen. ‘Je hebt er niks van gehoord hè?’ Vraagt hij. Ik schud mijn hoofd, het blijft me verbazen hoe goed hij me kent. ‘Heeft hij gezegd wanneer de uitslag binnen is?’ Vraag ik terwijl we naar de uitgang lopen. ‘Morgen bellen ze voor de standaard onderzoeken. Het onderzoek naar hiv duurt langer, maar echt zekerheid heb je pas over een half jaar.’ Met een ruk sta ik stil. Pardon? Een half jáár? ‘Een half jaar?!’ Vol ongeloof kijk ik hem aan. ‘Ze onderzoeken de naalden ook.’ Zegt Daniël. ‘Als ze daar niks op vinden is de kans nihil dat je besmet bent. Maar dan blijft het onderzoek bij jou wel lopen. Gewoon voor de zekerheid.’ Gaat hij verder. Verslagen loop ik naar de auto en als we eindelijk de oprit opdraaien, wil ik het liefst in bed duiken en er niet meer uit komen.
De deur slaat achter me dicht en met een plof leun ik er tegenaan. Daniël pakt mijn hand, maar ik duw hem van me af. Ik geef toe dat het fijn was dat hij er was de afgelopen uren, maar ben ik nog steeds boos op hem. Ik snuif een paar keer met mijn neus, het ruikt hier naar bleek. Jak. Ik loop naar de keuken en maak een emmer sop met een betere geur. En ik weet heus wel dat ik dit doe om bezig te blijven, nog een gesprek met Daniël kan ik er niet bij hebben. Terwijl ik nogmaals over de plek schrob waar ik heb overgegeven, staat Daniël zwijgend naar me te kijken. Als hij het waagt om een stap dichterbij te komen gooi ik de emmer over hem heen. Als ik uiteindelijk klaar ben met schoonmaken ben ik doodop. Daniël schudt afkeurend zijn hoofd en zegt: ‘Jen, we moeten verder praten.’ Ik lach even kort en kijk naar de emmer sop. Zal ik? Denk ik bij mezelf. ‘Luister.’ Zeg ik met een zucht. ‘Jij moet praten, niet ik. Het is mijn stalker, mijn leven, mijn probleem en als jij iets weet wat ik niet weet, moet je dat vertellen. Doe je dat niet, ook prima. Maar dan zijn we uitgepraat. Vanavond slaap ik in de logeerkamer.’ En met diewoorden loop ik bij hem weg. Hij zoekt het maar uit. De dagen erna is de sfeer in huis gespannen. Ik heb hem weinig te zeggen, hoewel ik hem er nog wel een paar keer naar heb gevraagd. Maar ik heb geen duidelijk en zinnige reactie terug gekregen. ‘Ik kan het je nu echt nog niet zeggen Jenny.’ Is het enige antwoord dat ik krijg. Ik steek mijn tong uit naar de spiegel voor me. Stik. Ik ben het zat, ik ben er klaar mee. Ik zoek een grote tas, prop er wat kleren en tandenborstel in en storm naar beneden. Ik gooi de tas naar hem toe en zet mijn handen in mijn zij. ‘Of je gaat vertellen wat er in godsnaam aan de hand is, of jij slaapt vannacht niet thuis.’ Zeg ik tegen hem. Hij staart me aan en kijkt naar de tas die voor zijn voeten op de grond ligt. ‘Liefje, ik kán het niet zeggen. Ik heb beloofd om mijn mond te houden.’ Zegt hij terwijl hij naar me toe loopt. Maar ik blijf bij mijn standpunt. ‘Dan zou ik maar een hotel zoeken als ik jou was.’ Hij gaat weer zitten en laat zijn hoofd in zijn handen hangen. ‘Oké, luister. Ik ken iemand van vroeger die in dit wereldje zit. Die weet hoe hij deze mensen moet opsporen, hoe zulke mensen denken, wat ze willen bereiken. Hij helpt me op een manier waarop de politie dat niet kan doen.’ Zegt hij uiteindelijk. Ik laat me zakken op de stoel tegenover hem en weet even niet wat ik moet zeggen. ‘Jen. Het is illegaal wat ik doe.’ Zegt hij opeens. Ik kijk op en kijk hem aan. ‘Illegaal?’ Vraag ik hem. Hij knikt. ‘Ik ken deze man van vroeger. Hij is alleen.... niet helemaal het juiste pad gaan bewandelen. En hoe minder je weet, hoe minder problemen je kan krijgen.’ Oké, zit wat in. Maar ik begrijp nog steeds niet waarom hij dit niet eerder heeft gezegd. Zo schokkend is dit toch niet? Oké, hij heeft contact met een crimineel, maar met wat er nu allemaal gaande is, had hij van mij contact mogen hebben met de maffia. ‘Je zei dat je denkt te weten wie het ie. Wie?’ Vraag ik. Ook al weet ik niet zeker of ik het wel wil weten. Hij schudt zijn hoofd, maar zegt niks. Ik zucht diep en verzamel moed. Heel veel moed. ‘Dan blijf ik erbij. Of je verteld alles wat je weet, of je slaapt ergens anders.’ Ik voel de tranen prikken, maar ik weiger ze te laten vallen. ‘Jen, ik denk echt dat je het beter niet kan weten.’ Zegt hij nogmaals. Ik sluit mijn ogen, draai me om en loop de kamer uit. ‘Oké.’ Hoor ik hem zeggen als ik in de deuropening sta. ‘Oké. Ik denk dat het iemand van je werk is. Ik weet alleen nog niet wie.’ Hè? Iemand van mijn werk? Nee dat kan niet. ‘Iemand van mijn werk? Wie dan?’ Vraag ik. Hij haalt zijn schouders op. ‘Dat weet ik niet. Ik dacht eerst aan Tanja, zij heeft een sleutel van ons huis.’ Dat klopt, als we op vakantie zijn verzorgt zij de planten en de post. Vorig jaar was zelfs de koelkast aangevuld toen we doodmoe van de terugreis thuis kwamen. Ik glimlach bij die herrinering. Nee, Tanja kan het niet zijn. ‘Tanja? Nee joh, die doet zoveel voor ons. En dan daarbij, zij heeft erop aangedrongen om naar de politie te gaan. Waarom zou ze dat doen als zij mijn stalker is?.’ Vraag ik. ‘Dat is ze ook niet. Ze was erbij toen je je bekeken voelde en ook toen het telefoontje kwam. Plus ze is geen man.’ Zegt hij simpel. Goed punt. Daniël staat op en loopt langzaam naar me toe. ‘De man die ik heb gesproken trekt alles na wat we tot nu toe weten. Maar niet op de manier zoals de politie doet. Hij heeft contact met anderen die zich nou niet bepaald aan de wet houden. Hij wordt gezocht door de politie en als zij erachter komen dat ik contact met hem heb....’ hij maakt de zin niet af, maar ik weet wat hij bedoeld. Hij heeft gelijk. Als de politie erachter komt wat hij doet achter hun rug om weet ik niet wat er met hem gaat gebeuren. En als de politie achter de man aangaat waar Daniël contact mee heeft, zijn we de hulp kwijt die we zo hard nodig zijn.