Als ik aan ... denk, denk ik aan ...! (2)

Als ik aan tulpen denk, denk ik aan de lente

 

Als ik denk aan Lente dan denk ik aan mooi weer

 

Als ik denk aan mooi weer denk ik aan fietsen.

 

Als ik denk aan fietsen dan denk ik aan het bos

 

Als ik aan het bos denk, denk ik daar wonen we vlakbij

 

als ik aan daar woon ik vlak bij denk denk ik aan mijn schoonouders

 

Als ik denk aan mijn schoonouders, dan denk ik aan de ouders van mijn man.

 

als ik denk aan de ouders van mijn man,denk ik,die zijn dood.

 

als ik aan die zijn dood denk denk ik aan mijn oma en opa

 

Als ik aan mijn opa en oma denk, denk ik aan boterballetjes

 

als ik denk aan boterballetjes, denk ik aan eten

 

Als ik denk aan eten denk ik aan zoetigheid.

 

als ik aan zoetigheid denk denk ik aan jam op brood

 

als ik denk aan jam op brood, denk ik aan lekker

 

als ik aan lekker denk denk ik aan frisse lucht

 

als ik aan frisse lucht denk, denk ik aan wandelen

 

Als ik denk aan wandelen denk ik aan sneeuw. (Er ligt hier een enorm vers pak sneeuw!)

 

als ik aan sneeuw denk, denk ik dat word glad! (hier in het noorden ligt niks, wij hebben onze portie al gehad)

 

als ik aan dat word glad denk.denk ik aan ijskou

 

Als ik denk aan ijskoud dan denk ik aan december