Van alle vormen van zwangerschapsverlies treedt 90% op in de eerste zestien weken (miskramen). Van deze treedt weer 90% op in de eerste twaalf weken. Daarbij moet bedacht worden dat bij veel miskramen die rondom de twaalfde week spontaan optreden, het vruchtje al eerder is gestopt met groeien: het is heel normaal dat daar een week of twee tussen zit. Wie dus bij een echo met tien weken hartactie ziet, heeft een heel grote kans dat de zwangerschap daarna voorspoedig zal verlopen. De oorzaken van (herhaalde) miskramen liggen verschillend afhankelijk van hoe ver de zwangerschap gevorderd is. Bij late miskramen (tussen ca. twaalf weken en ca. zestien weken) zijn vaak al andere dingen aan de hand dan bij vroege miskramen (tot ca. twaalf weken). Oorzaken kunnen onderscheiden worden in oorzaken bij het vruchtje, oorzaken bij de vrouw, oorzaken bij de man. Toevallige chromosoomafwijkingen (na de bevruchting ontstaan) Oorzaken bij het vruchtje (verkeerde chromosomensamenstelling) wordt geacht de grootste oorzaak te zijn van miskramen (volgens de literatuur variërend van meer dan de helft tot 90%). De meeste van deze chromosoomafwijkingen ontstaan na de bevruchting, dus worden niet veroorzaakt door de chromosomen van de ouders. Je moet je voorstellen dat na de samensmelting van eicel en zaadcel elk van beide hun 'halve' rijtjes chromosomen hun wederhelft moeten opzoeken. Aangezien het veel chromosomen zijn en deze ingewikkeld in elkaar zitten, is het een hele kunst om de goede wederhelft te vinden. Als er in dit proces iets spaak loopt, is het vruchtje vanaf dat moment niet meer levensvatbaar en kan het niet anders dan dat het vruchtje vroeger of later in de zwangerschap vastloopt in de ontwikkeling. Meestal gebeurt dat in de eerste of tweede maand (ofwel al voor de innesteling, dan krijg je een gewone menstruatie en wist je niet eens dat je zwanger was; ofwel in de weken die daarop volgen). De meeste van deze miskramen gaan fout vóór de achtste week. Vaak duurt het even voordat een miskraam door het lichaam afgestoten wordt, dus ook veel miskramen van minder dan acht weken kunnen tussen de tiende en twaalfde week afgestoten worden, of (nog later) via een echo ontdekt worden. De enige definitieve manier om te achterhalen of zo een toevallige chromosoomafwijking inderdaad de oorzaak is van deze miskraam, is door chromosomenonderzoek (karyotypering) te doen op het vruchtje zelf. Voor veel vrouwen zou dit een bevestiging geven van de oorzaak van de miskraam en zou dit helpen in de verwerking ervan. Aangezien de gynaecologen op het standpunt staan dat een chromosomenafwijking die na de bevruchting ontstaan is, geen enkele voorspelling doet over toekomstige zwangerschappen, wordt chromosomenonderzoek op het vruchtje in Nederland niet gedaan. In Engeland en Amerika wordt aanbevolen om dat wel te doen. Erfelijk bepaald (door chromosoomafwijking bij een van de partners of beide partners) Na drie of soms al na twee miskramen wordt aan de partners een chromosomenonderzoek (karyotypering) aangeboden. Het gaat hierbij om chromosomen van de partners afzonderlijk (via het bloed). Bij 3% van de paren wordt zo bij een van beide partners een chromosoomafwijking opgespoord die een erfelijke aanleg heeft. Hierbij gaat het om gebalanceerde translocaties (een stukje chromosoom is van zijn normale plaats verhuisd) . Als een gebalanceerde translocatie gevonden wordt, is de kans op herhaling 50% hoger dan bij een ander paar. Medicijnen hiertegen zijn er niet. Wel is er een goede kans dat bij lang genoeg proberen een gezond vruchtje ontstaat waaruit een verder normale zwangerschap volgt. Overigens is de uitkomst 'geen afwijking gevonden' bij dit chromosomenonderzoek nog niet hetzelfde als dat er niets verkeerd is in de chromosomen: er is nog veel onbekend op dit gebied en er zouden best afwijkingen kunnen bestaan die nog niet onderzocht worden. Chromosomenonderzoek betekent overigens niet dat het hele genetische plaatje van de partners wordt blootgelegd: de genen liggen wel op de chromosomen, maar genetisch onderzoek vraagt op elk chromosoom veel gedetailleerder onderzoek dan het normale chromosomenonderzoek. Verder genetisch onderzoek wordt alleen gedaan wanneer daar aanleiding toe is (wanneer er erfelijke afwijkingen in de familie zijn).