Nou, eh.. de titel zegt het eigenlijk al. Hoe zit het nou met zinnen als: ik ben groter dan jij, jij bent kleiner als ik enzovoorts? Volgens mij ga ik daar best vaak de mist mee in, dus kan iemand me even bijkletsen hierover? Ik wil trouwens best geloven dat ik in bovenstaand voorbeeld al de mist in ben gegaan... Flientje
Als het overtreffend is gebruik je DAN: ik ben groter DAN jij Als het vergelijkend is gebruik je ALS: ik ben even groot ALS jij Dat is alles Je moet het gewoon even weten!
http://taalthuis.com/nl/schrijftips5.htm Over als/dan en jij/jou ... Zij kent hem beter als jij. Zij kent hem beter dan jij. Zij kent hen beter als jou. Zij kent hem beter dan jou. Zij kent hem niet zo goed als jij. Zij kent hem niet zo goed als jou. Om met als en dan te beginnen: in de laatste twee zinnen hoef ik het niet te proberen met dan in plaats van als. Iedereen die Nederlands als moedertaal heeft voelt aan dat dit een foute zin zou opleveren. We maken dan ook nauwelijks foutjes door dan te gebruiken wanneer er als moet staan. Maar het omgekeerde is een ander verhaal. Dat heeft ermee te maken dat als in de spreektaal min of meer geaccepteerd is als vervanging voor dan, waarschijnlijk omdat het geen misverstand oplevert. In de bovenstaande zinnen bijvoorbeeld, ziet niemand een duidelijk betekenisverschil tussen de eerste en de tweede zin. Desalniettemin zijn er, in ieder geval waar het om de schrijftaal gaat, regeltjes voor: zodra er zo staat, gebruik je als (net zo groot als, niet zo groot als, driemaal zo groot als, bijna zo groot als ...), bij hetzelfde/dezelfde gebruik je als (dezelfde hoeveelheid als ...), bij even gebruik je als (even groot als ...), bij de vergrotende trap gebruik je dan (groter dan, beter dan, meer dan ...). Dus: van het bovenstaande rijtje zinnen zijn de eerste en de derde fout. De rest van de zinnen is niet fout. Je kunt namelijk zowel jij als jou gebruiken, afhankelijk van wat je bedoelt. Heb je het over een subject (onderwerp), dan gebruik je jij, heb je het over een object (in dit geval een lijdend voorwerp) dan gebruik je jou. In zin 2 is jij dus (mede-)subject (zij kent hem en jij kent hem), in zin 4 is jou mede-object (zij kent hem en zij kent jou). Dus: kijk altijd of je met een persoonlijk voornaamwoord een subject bedoelt of een object . Voor de volledigheid hier nog even de vormen voor object en subject. En, opdat je geen jouw gebruikt waar jou moet staan, ook de bezittelijke vormen: subject object bezittelijk ik mij mijn jij jou jouw u u uw hij hem zijn zij haar haar het het zijn we ons ons/onze jullie jullie jullie zij hun (hen, ze) hun
Nou, da's helder! Ik heb de teksten even gekopieerd naar mijn pc dus ik kan het nog even nalezen als ik ga alsnog ga twijfelen. Bedankt Amarantha en Joycie!